Met z’n twintigen waren ze: vijftien Nederlandse jongeren en vijf begeleiders. Negen dagen lang gingen hun handen uit de mouwen in een omgeving, waarin een nabijgelegen natuurgebied jaarlijks duizenden toeristen trekt. Maar waar ook de hopeloosheid van armoede, een lage levensverwachting en discriminatie van de hobbelige keien te schrapen is: Noordoost-Hongarije.
Het was stil in de bus, die avond. Het ritje door de Romawijk van Vilmany had zichtbaar indruk gemaakt. Een dag ervoor was de groep jongeren uit Assen en Zuidlaren in het nabijgelegen Göncruska aangekomen: met alle drukte, luidruchtigheid en plezier die er bij zo’n jongerenuitje horen. Nou ja, uitje… Ze hadden er niet alleen al zo’n 1500 kilometer opzitten, maar bovendien waren ze gekomen met een serieus doel voor ogen: een ruime week lang helpen bij diaconale projecten waarmee de Református Egyház (Gereformeerde Kerk) in Göncruska de zondagse verkondiging van het evangelie in het oude kerkgebouw midden in het dorp doordeweeks handen voeten probeert te geven. Door middel van een kleuter- en basisschool, een restaurant, een imkerij en in de nabije toekomst ook nog een… bierbrouwerij.
Het zijn waarschijnlijk niet de instrumenten die de gemiddelde diaconie in Nederland voor de geest zullen komen bij het opstellen van een nieuw meerjarenbeleidsplan. Maar voor Levente en Zsuza Sohajda, echtpaar en beiden predikant, was het twintig jaar geleden geen vraag hoe ze concrete daden bij het Woord zouden moeten voegen. Beleidsplannen werden er niet opgesteld – daar zijn ze niet zo van -, maar ze gingen aan het werk met de middelen die voor handen waren: een paar vervallen gebouwen in de drie dorpen die tot hun ‘werkveld’ behoren: Göncruska, Vilmany (met een 80% Romabevolking) en Hejce. Speerpunt vormde en vormt de Roma-minderheid, die het in Hongarije (net als elders in de EU) niet gemakkelijk heeft: een laag opleidingsniveau, hoge armoedecijfers, weinig werkvooruitzichten en een levensverwachting die zo’n vijftien jaar lager ligt dan gemiddeld. Bovendien zijn er voortdurende spanningen met de rest van de bevolking en is er sprake van latente en openlijke discriminatie.
De Sohajda’s timmerden om te beginnen een voormalige supermarkt midden in hun dorp om tot restaurant. Een restaurant? Ja, want jaarlijks komen er duizenden toeristen door de hoofdstraat van Göncruska op een van de wandel- en fietsroutes naar en door het Zempléngebergte, een beschermd natuurgebied in de buurt. Ze blijken graag aan te leggen bij de eetgelegenheid, al kijken ze steevast wat vreemd op van de naam – Tejjel Mézzel (Melk en Honing) – en de welkomstwoorden op de deur: Áldás, Békesség (Zegen, Vrede). De inkomsten gaan naar de projecten ten behoeve van de Roma.
Daarnaast worden er dagelijks zo’n 400 maaltijden bereid, die deels bestemd zijn voor de leerlingen van de basisschool die de gemeente in beheer heeft en deels als een soort tafeltje dekje voor ouderen. Die leerlingen zijn voor een derde deel kinderen uit de kerkelijke gemeente, voor een derde deel Romakinderen en voor een derde wezen en pleegkinderen. De kinderen mogen zelf geen eten meenemen naar school. Was dat wel het geval, dan zouden de enorme tegenstellingen in welstand dagelijks naar voren komen. Nu krijgt elke leerling hetzelfde eten, en dragen ze allen hetzelfde schooluniform. ‘Dat is de regel van de tafelgemeenschap. We vormen een grote familie waarin we het eten met elkaar delen’, zegt Levente.
Ook de imkerij, ooit begonnen door Levente’s vader, en de brouwerij zijn bedoeld om inkomsten te genereren voor kerk, school en diaconaal werk. De brouwerij moet nog gerealiseerd worden en meehelpen aan het opbouwen ervan vormde een van de activiteiten van de Nederlandse jongerengroep.
Geen messiassen
Die tweede avond van hun verblijf heerste er dus stilte in de twee busjes waarmee ze naar Hongarije waren gekomen en waarmee ze nu door de Romawijk van Vilmany waren gereden. Ze hadden er dezelfde mensen gezien die ze ‘s morgens hadden ontmoet in de kerk van Vilmany. Maar nu zagen ze hen in hun natuurlijke omgeving van schraalheid, triestigheid en eigenlijk ook hopeloosheid.
Zsuza Sohaijda deelt op het Feest van het Nieuwe Brood – Új Kenyér – broden uit aan Roma-families.
‘s Morgens hadden diezelfde mensen van Zsuza in de kerk een brood gekregen. Want het was het Feest van het Nieuwe Brood – Új Kenyér -, een jaarlijkse feestdag die deels samenvalt met de herdenking van de stichting van de Hongaarse staat in het jaar 1000 door koning Stefanus I. Het is een soort dankdag voor de nieuwe oogst en nieuw graan en nieuw brood zijn hier niet zomaar een dingetje.
In de kerk hadden ze ‘s morgens ook het evangelie van de Here Jezus gehoord en er samen met de Roma over gezongen. Het was gegaan over de wonderbare spijziging. Een verhaal dat in zo’n situatie als deze reliëf krijgt, zeker als je twee dagen daarvoor in Assen of Zuidlaren misschien een tweede croissantje of panini pesto bij de lunch had afgewezen omdat je vol zat.
Natuurlijk, dat is overdreven, maar kennismaking met – of misschien beter: confrontatie met – mensen in totaal andere levensomstandigheden en relativering van onze welvaartspositie in het westen is wel een van de doelen van de jeugdreizen naar Göncruska die Gert Meijer samen met anderen sinds 2012 tweejaarlijks organiseert. Gert was predikant van de (toen nog) Gkv in Assen-Zuid en is dat nu van de Nederlandse Gereformeerde kerk van Zuidlaren. Bovendien is hij bestuurslid van de stichting Fundament, die de reizen deels subsidieert en ook al sinds 2011 financieel bijdraagt aan de projecten van de Sohajda’s. ‘Wij willen voorkomen dat onze deelnemers op pad gaan met een soort messiasgevoel’, zegt Gert. ‘Zo van: wij komen geld brengen, helpen en goede werken doen. Natuurlijk komen we een handje helpen, maar misschien nog wel belangrijker is dat we onze positie in eigen land, druipend van geld en welvaart, leren relativeren. En door gesprekken – elke dag houden we zelf Goedemorgengesprekken aan de hand van een Bijbelgedeelte en we gaan ook in gesprek met onze Hongaarse geloofsgenoten – willen we ons eigen geloof en leven met de Here verdiepen.’
Mede om dat klimaat van inhoud en verdieping te bevorderen, zijn de reizen ook uiterst sober ingekleed. De deelnemers zelf betalen 300 euro. Per reis nemen ze zo’n paar duizend euro mee, die ze deels door allerlei klussen bij elkaar hebben gespaard en die deels bestaan uit de opbrengst van collecten in de beide gemeenten.
Dagelijks worden zo’n 400 maaltijden bereid, die deels bestemd zijn voor de leerlingen van de basisschool en deels als een soort tafeltje dekje voor ouderen.
Verslaafden
‘Vandaag hebben we ook de werkzaamheden voor morgen besproken. Onze handen jeuken’, schrijft een van de deelnemende jongeren in een dagverslag op een gezamenlijk reisweblog. ‘We hebben mogen zien hoe goed dit hele project is uitgedacht. Hoe mensen hier worden geholpen en hoe ze door middel van opleiding punten kunnen vergaren, die ze weer kunnen omzetten in de aankoop van kleding. De zorg die ze hier geboden krijgen, maar vooral de kansen die worden gecreëerd: kooklessen, gezondheidslessen, hygiëne en ook voorlichting.’
Op dag 5 krijgt de groep ‘s avonds bezoek van een ander gezelschap dat in dezelfde oude pastorie in Hejce een onderkomen heeft gevonden. Die pastorie is overigens zo groot – ze werd ooit gebouwd voor een dominee met zeventien kinderen – dat er hele gezelschappen in kunnen worden ondergebracht. De bezoekende groep bestaat uit deelnemers aan een afkickkamp van verslaafden, georganiseerd door een van de verslavingsinstellingen van de Hongaarse kerk. Het wordt een bijzondere ontmoeting. Bijzonder, voor de Nederlanders om oog in oog te staan met gebroken mensen die graag een ander leven willen en die vertellen hoe ze met vallen en opstaan aan de hand van ook hun Heiland willen gaan. Voor de Hongaren om te horen over de motieven van een groep jongeren die 1500 kilometer reden om een beetje te helpen, maar vooral om te leren, van hun geloofsgenoten, en van elkaar.
Op de zondag voor vertrek worden de jongeren en hun leiders hartelijk ontvangen in de dienst in Göncruska, waar die morgen het Woord wordt bediend, het avondmaal wordt gevierd en samen wordt gezongen. In het Hongaars en in het Nederlands. Gert, die Hongaars spreekt (‘Ik kan me verstaanbaar maken’), vertelt de gemeenteleden waarom zijn groep naar hun land is gekomen. Áldás és békesség (Zegen en vrede) wenst hij de gemeente toe.
De volgende morgen stappen de jongeren in hun busjes, richting Praag en dan naar huis. Nog één keer zien ze de school, de imkerij, de toekomstige brouwerij en de kinderspeelplaats, waaraan ze gewerkt hebben, de kerk en Melk en Honing.
Het is allang geen vreemde naam meer.